Leerlingen leren hun grenzen aan te geven aan de hand van de 1:2:1 methode. Hierbij hou je rekening met een ander en praat je hem of haar geen schuldgevoel aan.
Opdracht:
De leerlingen krijgen één of meer scenario’s (afhankelijk van hoeveel tijd je hebt) en bespreken in tweetallen hoe ze de 1:2:1 methode kunnen gebruiken om hun grenzen aan te geven.
Leerdoelen:
De leerlingen leren waarom het belangrijk is om grenzen te stellen.
Iedereen roddelt, want we praten allemaal wel eens over iemand die niet bij het gesprek aanwezig is. Roddelen is menselijk, dus zeggen dat het niet mag heeft geen zin. In plaats daarvan is het belangrijk om te weten waarom we roddelen en hoe je kunt voorkomen dat je met jouw roddels anderen kwaad doet of kwetst. In de kern van het verhaal krijgen de leerlingen het volgende mee: vertel de waarheid en roddel alleen als je daarmee iemand kunt helpen.
Opdracht:
Omdat iedereen wel ervaring heeft met roddelen, gaan leerlingen klassikaal het gesprek aan over roddelen.
Leerdoelen:
De leerlingen begrijpen dat roddelen menselijk is.
De leerlingen zien in wat de gevolgen zijn van roddelen.
De leerlingen leren hoe je negatief roddelen voorkomt.
Social media: super handig want we zijn altijd up-to-date van alles en iedereen. Toch heeft het ook zijn nadelen. Mensen zeggen online gemakkelijker nare dingen. Hoe kan je hiermee omgaan en hoe horen we ons online eigenlijk te gedragen?
Opdracht:
Leerlingen stellen klassikaal regels op voor hoe ze online met elkaar omgaan.
Leerdoelen:
De leerlingen leren wat cyberpesten is.
De leerlingen leren wat zij kunnen doen als ze online worden gepest.
De leerlingen stellen online-gedragsregels op met de klas.
Deze les laat leerlingen zien waarom het in sociale situaties belangrijk is om zelf te blijven nadenken. Vind ik dit normaal? Wil ik dit eigenlijk wel? Er wordt gekeken naar de positieve en negatieve kant van groepsdruk, een fenomeen waar je, zeker als jongere, veel mee te maken kunt krijgen.
Opdracht:
In groepen van vier bedenken leerlingen mogelijke reacties om onder groepsdruk uit te komen in voorgestelde situaties.
Leerdoelen:
De leerlingen leren wat groepsdruk is.
De leerlingen leren waar groepsdruk vandaan komt en wat de positieve en negatieve effecten ervan zijn.
De leerlingen leren manieren om met groepsdruk om te gaan.
Buitensluiten kan veel verdriet brengen bij leerlingen. Gelukkig wordt er niet altijd met slechte intentie iemand buiten gesloten en is er vaak wel een oplossing te vinden. Hoe kan je ervoor zorgen dat meer mensen zich welkom voelen in de klas en hoe kan je buitensluiten aankaarten als het dan toch gebeurt?
Opdracht:
In deze les bespreken leerlingen aan de hand van verschillende scenario’s hoe zij in die scenario’s buitensluiten zouden aankaarten, hoe het voorkomen kon worden en hoe zij zich in die situatie zouden voelen.
Leerdoelen:
De leerlingen leren wat het verschil is tussen bewust en onbewust mensen buitensluiten.
De leerlingen leren waarom het zo belangrijk is dat we geen mensen buitensluiten.
De leerlingen leren hoe je buitensluiten kunt aankaarten.
Deze les gaat over het verschil tussen plagen en pesten. Plagen is grappig voor beide partijen en stopt als iemand het niet leuk vindt. Pesten is herhaald negatief gedrag, vaak door meerdere mensen tegen één persoon. Door dit verschil te begrijpen, worden leerlingen zich bewust van hun gedrag en draagt deze les bij aan een veilige en fijne schoolomgeving.
Opdracht: In groepen van vier bespreken leerlingen verschillende scenario’s: wordt er hier gepest of geplaagd? Naderhand is er een klassikale bespreking over de bevindingen. Je zult waarschijnlijk vergelijkbare discussies krijgen tijdens de oefening. Kies zelf een aantal scenario’s die voor jouw klas het meest geschikt zijn. Het scenario ‘Klassenreisje’ is met opzet duidelijk een pesterij. Gebruik deze om met de klas een duidelijk beeld te schetsen van pestgedrag.
Extra werkvorm: zet de video stil op 0:42 en vraag de leerlingen of zij het verschil zien. Ga hier met elkaar over in gesprek alvorens je de rest van de video laat zien.
Leerdoelen:
De leerlingen krijgen inzicht in de verschillen tussen plagen en pesten.
De leerlingen begrijpen waarom sommigen een grapje als pesten kunnen ervaren.
De leerlingen leren hoe belangrijk communicatie is bij het voorkomen of oplossen van misverstanden over plagen en pesten.
Deze les is ontwikkeld na veel vraag naar een les over meidenvenijn. Echter noemen we het meeloopgedrag, omdat het woord meidenvenijn een verkeerde reactie kan oproepen uit de klas. Meidenvenijn is een heel specifiek geval van pesterij dat ontstaat door meeloopgedrag. Meidenvenijn zorgt voor een verstoorde dynamiek in de klas en kan een onveilige omgeving creëren voor leerlingen. In deze les leren de leerlingen over meeloopgedrag, hoe je deze specifieke vorm ervan kunt herkennen en krijgen de leerlingen tips hoe ze ermee om kunnen gaan.
Opdracht:
Aan het eind van de les schrijven leerlingen tips op om meeloopgedrag te voorkomen. Deze hangen ze vervolgens op in het lokaal.
Leerdoelen:
De leerlingen leren wat meeloopgedrag is.
De leerlingen leren hoe ze (meiden)venijn kunnen herkennen.
De leerlingen leren wat ze tegen meeloopgedrag kunnen doen.
Groepsdruk maakt het lastig om wanneer iemand wordt gepest, iemand in de problemen zit of er een onveilige situatie, is toch melding te maken. Als je snitcht ben je niet loyaal aan je vrienden en als je het negeert kan het misschien wel fout aflopen. In deze les wordt het verschil tussen snitchen en melding maken uitgelegd en leren leerlingen hoe ze dit op een veilige wijze kunnen doen.
Opdracht:
Aan de hand van scenario’s gaan leerlingen bepalen of ze melding maken, het zelf oplossen of de situatie negeren. Op het teken gaan leerlingen staan in een hoek van de klas die staat voor een van deze opties. Hierna wordt er klassikaal besproken waarom leerlingen voor een bepaalde optie kiezen.
Leerdoelen:
De leerlingen leren het onderscheid tussen snitchen en melding maken.
De leerlingen leren op welke manier ze op een veilige wijze melding kunnen doen.
De leerlingen leren in welke situaties je beter melding kan maken.
Je maakt zoveel keuzes op een dag, maar welke zijn bewust en welke zijn onbewust? Tijdens deze les leren de leerlingen het verschil en oefenen ze met het herkennen van bewuste en onbewuste keuzes.
Opdracht:
Er wordt klassikaal besproken welke dagelijkse keuzes leerlingen bewust en onbewust maken. Bekijk de powerpoint onder ‘Voorbereiding’ voor voorbeelden van keuzes.
Leerdoelen:
De leerlingen leren wat bewuste en onbewuste keuzes zijn.
We weten allemaal dat we gezond moeten eten. Maar door invloeden vanuit onze omgeving en reclames voor ongezonde producten is de verleiding erg groot. Deze les gaat over het weerstaan van deze verleiding zodat leerlingen toch gezonde keuzes maken.
Opdracht:
Leerlingen werken in groepen van vier en doen alsof ze de regering zijn. Welke maatregelen zouden zij nemen om mensen minder te verleiden tot ongezonde keuzes? Dit doen ze aan de hand van een aantal vragen.
Leerdoelen:
De leerlingen worden zich bewust van de invloed die hun omgeving heeft op hun voedselkeuzes.
De leerlingen denken kritisch na over marketingtrucs van voedselproducenten.
De leerlingen leren hoe ze de verleiding van ongezond voedsel kunnen weerstaan.
Een goede loopbaanbegeleiding helpt leerlingen bij het ontdekken van een passende toekomstige baan en bij het leren kennen van zichzelf. In deze les doen de leerlingen dat door zichzelf drie vragen te stellen: “Wie ben ik?” “Wat wil ik?” en “Wat kan ik?”. Deze les is een samenvatting van de lessen: Levenskeuzes, Kernwaarden #1, Kernwaarden #2, Jouw toekomstige baan en Jezelf leren kennen. Behandel eerst die lessen voordat de leerlingen deze les doen.
Opdracht: De leerlingen bereiden zich voor op een sollicitatiegesprek voor hun droombaan door na te denken over de drie vragen: “Wie ben ik?”, “Wat wil ik?” en “Wat kan ik?”. Dit bespreken ze vervolgens in tweetallen.
Leerdoelen:
De leerlingen leren zichzelf kennen aan de hand van drie vragen: “Wie ben ik?”, “Wat wil ik?” en “Wat kan ik?”
De leerlingen komen achter hun kwaliteiten en vaardigheden.
De leerlingen denken na over wat zij willen in een (toekomstige) baan.
Wanneer je denkt dat je iets niet kunt, iets spannend vindt of als je de tijd niet neemt om iets te leren, is het belangrijk om het te durven doen.
Opdracht:
In deze les gaan leerlingen een eerste stap uitschrijven naar een doel waar ze tegenop zien. Denk aan een moeilijk vak halen, het kiezen van je vakkenpakket of beginnen met het leren van een nieuwe taal. Hierna bespreken ze dit met de klas.
Leerdoelen:
De leerlingen leren om een uitdaging aan te grijpen.
De leerlingen weten hoe ze een eerste stap zetten naar het behalen van een groter doel.
In en buiten school komen leerlingen allerlei situaties tegen die stress kunnen veroorzaken. Leerlingen leren wat stress is, hoe ze het bij zichzelf kunnen herkennen, hoe ze ermee om kunnen gaan en het effect van langdurige stress. Ze gaan na hoe zij zelf reageren op stress en wat ze kunnen doen om stress te verminderen.
Opdracht:
De leerlingen bedenken een korte en lange stresssituatie en hoe ze hierop zouden reageren. Ze schrijven wat de situatie zou zijn, wat de stress zou veroorzaken, hoe hun lichaam hierop zou reageren en hoe ze ermee om zouden gaan. Hierna delen ze dit klassikaal.
Leerdoelen:
De leerlingen leren wat stressors zijn en wat voor effect deze hebben op hun lichaam en gevoelens.
De leerlingen leren wat een stressrespons is.
De leerlingen leren de gevolgen (her)kennen van langdurige stress.
De leerlingen leren wat ze kunnen doen om stress te verminderen.
Een driehoeksgesprek is cruciaal om te begrijpen hoe het met een leerling gaat, zowel op school als thuis. De leerling staat centraal in dit gesprek, maar het kan lastig zijn om over jezelf te praten. Daarom bereidt de leerling zich in deze les voor op het driehoeksgesprek.
Opdracht:
De leerling beantwoordt vragen ter voorbereiding van het driehoeksgesprek.
Leerdoelen:
De leerlingen leren waarom een driehoeksgesprek wordt gehouden.
De leerlingen leren hoe ze een driehoeksgesprek voorbereiden.
Het stellen van een helder en meetbaar doel kan voor leerlingen lastig zijn. Daarom leren leerlingen in deze les een doel op te schrijven volgens de SMART-methode: Specifiek, Meetbaar, Aanwijsbaar, Realistisch en Tijdsgebonden.
Opdracht: De leerlingen nemen 10 minuten de tijd om individueel een persoonlijk doel op te stellen, waarbij ze elke letter van SMART doornemen. Daarna bespreken ze in tweetallen elkaars doelen om te beoordelen of deze voldoen aan de SMART-criteria.
Leerdoelen:
De leerlingen leren heldere en meetbare doelen te stellen a.d.h.v. de SMART-methode.
De leerlingen leren het belang van het helder en meetbaar formuleren van je doelen.
De leerlingen leren om overzicht te creëren met een weekplanning. Door alle vaste momenten in je week alvast te markeren in je planning zie je in één oogopslag wanneer je tijd hebt voor huiswerk. Daarnaast krijgen ze tips hoe ze deze blokken van huiswerktijd vervolgens efficiënt indelen.
Opdracht:
De leerlingen maken individueel een weekplanning voor hun huiswerktijd.
Leerdoelen:
Leerlingen leren een overzicht te maken voor de tijden die vrij zijn om huiswerk in te plannen.
Leerlingen leren huiswerk in te plannen in blokken van 30 minuten.
Paardenrace is een spel waarbij je even over de ongemakkelijkheid heen moet stappen. Door met zijn allen even gek te doen, stappen alle leerlingen ook een beetje uit hun comfortzone.
Opdracht:
Alle leerlingen staan in een kring en doen alsof ze paarden zijn. Ze beginnen met de ‘katalop’-handeling: je klapt in je handen en slaat vervolgens met je rechterhand op je rechterbeen en met je linkerhand op je linkerbeen waarna je weer in je handen klapt, enzovoort. Vervolgens geeft de spelleider verschillende aanwijzingen die de paarden moeten uitvoeren. De rol van spelleider kan tijdens het spel gewisseld worden.
Leerdoelen:
De leerlingen ontwikkelen door een spel een sterker gevoel van saamhorigheid.
De leerlingen leren verantwoordelijkheid te nemen.
Iemand na doen kan ontzettend nuttig zijn. Door anderen te imiteren leren we nieuwe vaardigheden. Deze les is bedoeld om leerlingen een betere band met elkaar te laten opbouwen.
Opdracht:
Leerlingen staan in een kring. Er is één iemand op de gang (de rader), terwijl een leider wordt gekozen. Je kunt ook iemand aanwijzen, terwijl de rader zijn/haar ogen dicht doet. Alle leerlingen doen de leider na en de rader moet erachter komen wie de leider is. Het leukste is om dit te doen met muziek. Lachende leerlingen gegarandeerd!
Leerdoelen:
De leerlingen ontwikkelen door een spel een sterker gevoel van saamhorigheid.
20 minuten
klassikaal
Cyberpesten
Lees meer